Taaleiland

De ontwikkeling van strikt lokale fenomenen kan zich voordoen in sommige overgangsdialecten (bijv. het Maldegems) en vooral in stadsdialecten (b.v. Gents, Brugs, Eekloos, Ronses, Kortrijks), waarvan het dialect dan een taaleiland gaat vormen.


De ontwikkeling van eigen taalkenmerken wordt geconditioneerd door drie factoren:

  1. sociolinguïstisch: in steden heeft men een heterogene, mobielere bevolking en een minder strakke sociale code, wat gunstig is voor taalinnovaties.
  2. psychosociaal: stad en platteland zetten zich dikwijls tegen elkaar af. Stedelingen willen niet praten zoals plattelanders; omgekeerd wensen plattelanders niet zomaar mee te doen met elke nieuwe taalmode uit de stad. De verhouding stad-platteland is overigens ambigu: er is zowel een tendens tot integratie als tot polarisatie.
  3. linguïstisch: de ene taalverandering kan de andere op gang brengen.

 

In Vlaanderen lijkt in elk geval het Gentse dialect zijn eilandkarakter te behouden. Het Antwerpse stadsdialect breidt uit over heel de provincie Antwerpen; het Brugse stadsdialect daarentegen wordt stilaan vervangen door het West-Vlaamse regiolect.

 

Op deze kaart van Gent en omgeving worden enkele fonologische kenmerken weergegeven. Het eilandkarakter van de stad blijkt duidelijk uit het feit dat de lenisering, of uitspraak als b, d en G (zoals in garçon) van de consonanten p, t en k in een groot deel van westelijk Oost-Vlaanderen voorkomt, maar in de stad Gent zelf afwezig is. In het gebied rond Gent heeft men het bijvoorbeeld over een baGere en een kadde, terwijl die woorden in de stad Gent zelf als bakker en katte uitgesproken worden.