Frans-Vlaams


Het Vlaams in Frankrijk is de meest zuidwestelijke groep van de Nederlandse dialecten en is eigenlijk een onderdeel van het West-Vlaams, dat zelf met het Zeeuws in veel opzichten een homogene groep vormt en waar de interne verstaanbaarheid groot is.

Grosso modo kan men in Frans-Vlaanderen van noord naar zuid en van oost naar west vier dialectgebieden onderscheiden. Het noorden met het poldergebied en de aangrenzende rand van het Houtland heeft dikwijls een afwijkende woordenschat tegenover het zuiden, de regio rond Kassel en Hazebroek. In het noorden zegt men b.v. een hofstee, een meesen of meisen, een hof of hoveke, in het zuiden respectievelijk een pach(t)goed, een maarte, een ko(o)lhof of een lochting/lofting voor  ‘hoeve, meid, tuin’.  Fundamenteler is de oost-west tegenstelling.

Langs de grens is er allereerst een strook van enkele kilometer, twee à drie dorpen ver, waarbij nog vaak gelijkenis met het West-Vlaams in België te horen is, vooral in de woordenschat, b.v. stekkerdraad  voor ‘prikkeldraad’ of  mikke voor ‘stroloods’. De overige Frans-Vlamingen zeggen dan ook wel eens dat ze daar “Belgieks” Vlaams spreken. Inderdaad, hoe verder men van de grens weggaat, hoe meer het Frans-Vlaams eigen kenmerken vertoont.  Zodoende heeft een westelijke uithoek in de buurt van Millam, Bollezele en Lederzele heel wat eigenaardigheden, die restanten blijken te zijn van zeer oude westelijke evoluties van het Nederlands in zijn geheel.

 

Kenmerken van het Frans-Vlaams


Het Vlaams in Frankrijk vertoont de algemene kenmerken van het West-Vlaams, maar in sommige opzichten vertoont het ook eigen trekken.

Het behoud van de 'ae'-uitspraak van de lange a voor p, b en m (labialen) en k, g en ch (velairen) is een typisch Kustnederlands verschijnsel, dat elders in West-Vlaanderen vanuit het oosten is verdrongen. Langs de kust en in de Westhoek spreekt  men schaap en maken uit als sjchaap en maakng (mediale a). De uitspraak met een oa (velair) is thuis in het zuiden en heeft er de rijksgrens overschreden in de buurt van Boeschepe en Belle.  Het uiterst westelijke Frans-Vlaams (ruime omgeving van Bollezele) vertoont met zijn ae (palataal) een restant  van een oudere typisch westelijke Nederlandse klankontwikkeling, die in veel opzichten verwant is aan het Engels en het Fries. Ze beantwoordt b.v. aan de “geknepen Haagse aa” en aan de èè-achtige uitspraak op de Zeeuwse eilanden.

De g valt weg in emaakt (= gemaakt), en soms het hele voorvoegsel ge-, b.v. in met (= gemet) en lukken (= geluk wensen). Dat verschijnsel komt voor in de hele Westhoek, ook in België. Het is opnieuw een evolutie die ook in het Fries, het Gronings en het Engels voorkomt.

Het wegvallen van de slot-n in werkwoordsvormen en andere woorden in een 15-tal dorpen in het uiterste westen (lope, ete, binne, buute) is weer een restant van een Middelnederlandse ontwikkeling langs de kust,  die ook nog in het Fries en het Engels parallellen heeft (vgl. Nederlands werken met Engels to work), maar die in het Middelnederlands van Vlaanderen en Brabant weinig voorkomt. Het weglaten van de slot-n in de standaarduitspraak is pas later vanuit Holland en Brabant verspreid.

Ook in de woordenschat zijn er duidelijk Noordzeegermaanse (of Ingweoonse) relicten, b.v. zoeper voor ‘harde borstel’ in een aatal dorpen in de buurt van Bollezele. Het woord is kennelijk afgeleid van een werkwoord zoepen, dat klankwettig beantwoordt aan het Engelse to sweep; vergelijk zoet met sweet. Ook alleen in die omgeving kent men nog het woord zuwe voor een melkzeef, uit een Oudnederlands werkwoord sihan. Sommige andere typisch Noordzeegermaanse woorden zijn nu alleen nog maar in het Frans-Vlaams in gebruik, b.v.  in het uiterste westen wei voor het bijwoord weg (vgl. Engels away); blouwer voor 'zware houten hamer' (vgl. Engels to blow), en overal zole voor 'ploeg' (vroeger ook in de West-Vlaamse kuststreek, Zeeland en Groningen)

 

De rijksgrens als dialectgrens in de Westhoek

 

Het valt op dat de rijksgrens in maar weinig gevallen ook een dialectgrens vormt. Een aantal grenzen i.v.m. klankleer of vormleer verlopen wel in de buurt van de rijksgrens, b.v. het wegvallen van d tussen klinkers (Frans-Vlaams sniden tegenover West-Vlaams sniën) en het achtervoegsel van het zwakke  werkwoord in de onvoltooid verleden tijd (Frans-Vlaams -ede, -tede/-dede of –ste tegenover West-Vlaams -te/-de).

Slechts een tweetal klankvariaties vallen nagenoeg samen met de rijksgrens. Dat is allereerst de (soms facultatieve) uitspraak sj van de Nederlandse sch (ouder en dialectisch nog sk) in het Frans-Vlaams, die aan de West-Vlaamse kant van de grens steeds sjch luidt. Het persisteren van de sj-uitspraak aan het einde van het woord als in het Frans-Vlaamse mensj, vleesj (= mens, vlees) valt samen met de rijksgrens - op Bray-Dunes en Boeschepe na. Ook de uitspraak van de -nd- tussen klinkers, die evolueerde naar -ng- (over -ngd- ) en daarna wegviel, maar waarbij de klinker door de neus werd uitgesproken, valt nu ongeveer met de rijksgrens samen. Oudere sprekers in West-Vlaanderen hebben die Frans-Vlaamse uitspraak ook nog, wat erop wijst dat het aan de Belgische kant om een herstel gaat onder invloed van de spelling. Het woord honderd b.v. evolueerde in Frans-Vlaanderen als volgt: oendert> oengdert > oengert > oeërt; in West-Vlaanderen zegt men nu meestal alleen oendert.

Voorts blijkt uit dialectlexicografisch onderzoek dat er voor de dialectische erfwoordenschat zelden een woordgrens is aan de rijksgrens. Frans-Vlaanderen en de Belgische Westhoek vormen hier integendeel vaak een eenheid: b.v. vinnig / gevinnigd voor ‘beschimmeld’ of vartigen / vortigen voor ‘rotten’ (elders in Vlaanderen vorten);  ruke(r) voor een ‘kluit aarde’; poeiweeg voor het tasmuurtje in de schuur.

Sommige woorden zijn in Frans-Vlaanderen nog levend, terwijl ze aan de Belgische kant totaal verouderd of in onbruik zijn. Voorbeelden zijn boud of bold voor ‘gier’ of kuisch voor ‘netjes, proper’. Een enkele keer sluit het Frans-Vlaams op die manier in woordgebruik nog aan bij het Standaardnederlands, terwijl de Belgische dialecten daar steevast van afwijken. Voorbeelden zijn : lust je dit of dat  voor 'heb je goesting naar', glimmen voor 'blinken', touw voor 'koord'.

Wat sterk opvalt, is de veel grotere ontlening aan de Franse kant van de rijksgrens uit de Franse en Picardische woordenschat. Een enkele keer is het Frans-Vlaams hier conservatief gebleven tegenover het West-Vlaams, b.v. met bezien (Nederlands erfwoord) tegenover West-Vlaams proberen (Frans leenwoord). In de regel echter is in het Frans-Vlaams de interferentie van het Frans in de woordenschat veel groter.

 

Taalsituatie

 

Terwijl het West-Vlaams in België nog zeer levenskrachtig blijkt, is het Vlaams in Frans-Vlaanderen langzaam aan het uitsterven. Sedert de laatste oorlog is het niet of nauwelijks nog als gezinstaal in gebruik en wordt dus niet meer aan de jongeren doorgegeven. Alle berichten over heropleving ten spijt zal met de huidige generatie van 60-plussers het Vlaamse dialect er ook stilaan verdwijnen.

 

Bron: Hugo Ryckeboer, Het Vlaamse dialect in Frankrijk (cd-rom Taalkamer, Huis van Alijn Gent en vakgroep Nederlandse taalkunde UGent)