Dialectkaarten tekenen
Typisch voor de klassieke dialectgeografie is de geografische presentatie van de gegevens. Bij de kartering van de gegevens kan men een aantal veel gebruikte types onderscheiden:
-
'objectieve' kaarten
De gegevens worden ongeïnterpreteerd op de kaart geplaatst. Deze manier van karteren werd geïntroduceerd door Gilliéron voor de Atlas Linguistique de la France (ALF, 1902-1910) en is de norm gebleven binnen de Romaanse dialectologie.
'Objectieve' kaarten zijn op te vatten als geografisch gepresenteerde gegevensinventarissen; men kan zich afvragen waarom de gegevens op kaart worden gebracht aangezien er geen kaartbeelden te zien zijn. In de Nederlandse dialectologie werd dit type karteren snel verlaten.
-
stempelkaarten
Bij een stempelkaart worden de basisgegevens (voor-)geïnterpreteerd en met een tekentje gesymboliseerd; ze bevat dus een reeks symbolen die in een legenda verklaard worden. De basisgegevens moeten beschikbaar blijven (bijv. ingevulde vragenlijsten, lijsten in een technische appendix, digitale database) om controle mogelijk te maken.
-
isoglossenkaarten en vlakkenkaarten
Een isoglosse is een lijn waarmee twee taalverschijnselen geografisch van elkaar worden afgescheiden. Isoglossenkaarten berusten op de voorafgaandelijke interpretatie van objectieve kaarten of stempelkaarten; een isoglosse is op te vatten als de 'ideale' lijn tussen twee gebieden. Men onderscheidt isofonen, isomorfen, isotagmen en isolexen.
Zodra men op de isoglossenkaart de verschillende gebieden anders inkleurt, heeft men een vlakkenkaart. Een isoglosse maakt abstractie van menggebieden; dit nadeel kan opgevangen worden door een isoglossenkaart en een stempelkaart te combineren.
-
Andere kaarttypes of varianten
Op heel wat kaarten wordt gepoogd om allerlei variabelen te visualiseren, bijv. door de grootte van de symbolen te variëren; door grafiekjes op de kaart te plaatsen enz.