Verklarende woordenlijst

 

  • Apparent time-onderzoek: diachroon dialectonderzoek dat gebruik maakt van de ‘schijnbare tijd’ om een periode in het verleden te bestuderen. Men ondervraagt dan in de huidige, werkelijke tijd een oudere en een jongere generatie over hun dialectgebruik, waarbij men ervan uitgaat dat de oudere generatie het dialect van een eerdere periode zal gebruiken. Een andere methode voor diachroon dialectonderzoek is real time-onderzoek.

 

  • Diachroon dialectonderzoek: dialectonderzoek dat het dialect zoals het gesproken werd in verschillende perioden bestudeert en met elkaar vergelijkt. Men heeft verschillende mogelijkheden om het dialect van een voorbije periode te bestuderen: real time-onderzoek en apparent time-onderzoek. Het tegengestelde van diachroon onderzoek is synchroon dialectonderzoek.

 

 

  • Diastratisch dialectonderzoek: dialectonderzoek dat rekening houdt met verschillende sociale variabelen van dialectsprekers, bijvoorbeeld leeftijd, sociale klasse, opleiding, beroep, sekse, stijl, ideologie…

 

  • Diatopisch dialectonderzoek: het onderzoek naar de dialecten van verschillende plaatsen en eventueel de verschillen daartussen. Het tegengestelde hiervan is monotopisch dialectonderzoek.

 

  • Expansieve woordvorm: een woordvorm die in een bepaald gebied aan terrein wint, meestal ten nadele van een andere vorm, die dan regressief is.

 

  • Formeel dialectonderzoek: de studie van de dialectelementen op zich, zoals woordenschat, zinsbouw en uitspraak. Het tegengestelde hiervan is functioneel dialectonderzoek.

 

  • Functioneel dialectonderzoek: de studie van de sociale functie van dialecten of dialectelementen, vaak in contrast met de standaardtaal. Het tegengestelde hiervan is formeel dialectonderzoek.

 

  • Isoglosse: een denkbeeldige lijn op een dialectkaart die een gebied begrenst waarbinnen een bepaald taalverschijnsel voorkomt. Die verschijnselen kunnen morfologisch, syntactisch, lexicaal of fonologisch zijn. Men spreekt dan respectievelijk van een isomorf, isotagme, isolex en isofoon.

 

  • Monostratisch dialectonderzoek: dialectonderzoek dat rekening houdt met één sociale variabele, bijvoorbeeld leeftijd.

 

  • Monotopisch dialectonderzoek: het onderzoek naar het dialect van één plaats. Het tegengestelde hiervan is diatopisch dialectonderzoek.

 

  • NORM-informant: een term van de Britse sociolinguïst Peter Trudgill, die de ideale informant voor dialectonderzoek beschrijft: Non-mobile Old Rural Male. Een oude, honkvaste, op het platteland wonende man dus.

 

  • Real-time onderzoek: diachroon dialectonderzoek dat gebruik maakt van de ‘werkelijke tijd’. Bv. resultaten van een onderzoek dat in de jaren ’80 werd gevoerd, worden vergeleken met de resultaten van vandaag. Een andere methode is apparent time-onderzoek.

 

  • Regressieve woordvorm: een woordvorm die minder en minder gebruikt wordt, meestal omdat hij vervangen wordt door een nieuwe vorm, die dan expansief is.

 

  • Synchroon dialectonderzoek: dialectonderzoek dat geen rekening houdt met de variabele tijd, dus dat enkel het dialect bestudeert zoals het op een bepaald moment werd of wordt gesproken. Het tegengestelde hiervan is diachroon dialectonderzoek.